zaterdag 25 september 2010

Bibliotheca Jürgiana : Niek Verhaagen

Trof vandaag in den haag weer eens een bundel van een jonggestorven dichter aan : De verboden vrucht van Niek Verhaagen (1915-1948) uit 1941. Waarvan ik overigens eerder al eens zijn debuut kort traject (1939) tegen mocht komen. Naast het hieronder gepubliceerde stuk van Ab Visser is mij eigenlijk weinig bekend van deze dichter. Op een foto na dan.



Niek Verhaagen

Vele dichters danken hun roem voor een deel aan de jonge leeftijd waarop ze gestorven zijn. Een aantal van de ‘poètes maudits’ zijn daar de klassieke voorbeelden van en een betrekkelijk recent geval als dat van Dylan Thomas bewijst het nog eens ten overvloede. Wie de correspondentie leest tussen Dylan Thomas en zijn vriend Vernon Watkins, wordt getroffen door de haast onoverkomelijke moeilijkheden waarmee de luidruchtige en geniale dichter te kampen had tot aan zijn laatste levensjaren, toen de ster van zijn roem plotseling op ongekende wijze begon te stralen. De wereldfaam die zijn ‘Under Milk Wood’te beurt viel, heeft hij zelf niet mogen beleven. Dat is diep tragisch, maar tragischer zijn de dichters die aan het begin van hun bekendheid sterven en niet meer de verwachtingen kunnen vervullen die men van hen mocht koesteren op grond van hun publikaties.

De Nederlandse dichter Niek Verhaagen, die op drieëndertigjarige leeftijd stierf, hoort tot déze groep. Tien jaar lang was hij één van mijn beste vrienden en zijn vroege dood, liet in mij een leegte na, die ik mij nog steeds niet ten volle kan realiseren. Hij schreef enkele verzenbundels en een roman. In zijn gedichten, over het algemeen van een iets te vlotte versificatie, vallen enkele hoogtepunten aan te wijzen, terwijl zijn roman ‘Zonruiter’ sympathiek maar zwak is. Hoe (en of) hij zich verder ontwikkeld zou hebben, valt moeilijk te zeggen en bovendien heeft het geen zin hierop te speculeren, omdat de geschiedenis niet omkeerbaar is. Zijn dood kwam wèl en nièt onverwacht. Hij wist, al zeer jong, dat hij niet oud zou worden en ik herinner mij menig gesprek tussen ons daarover. Hij was levenslustig en naar het uiterlijk te oordelen normaal gezond en wanneer hij tegen mij zei: ‘Ik haal de veertig niet,’ klonk dat aanstellerig in mijn oren, al gaven dergelijke uitlatingen mij een gevoel van onbehagen. Maar wist ook de dichter Marsman niet dat hij vroeg zou sterven? Niemand kan zich geheel in de gedachten van een medemens verplaatsen en achteraf begrijp ik pas, hoezeer Niek Verhaagen door angsten moet zijn gekweld en misschien verklaart dat de verhoogde levensdrang van zijn laatste jaren. Het leek of hij van het leven wilde halen wat er menselijkerwijs gesproken nog van te halen viel.

Ik was zelf nog een jonge dichter toen ik voor het eerst een vers van hem las in één of ander tijdschrift. Het heette ‘Studentenkamer’ en het trof mij als een goed gedicht, zodat ik zijn produktie vanuit de verte bleef volgen. In de mobilisatiewinter van 1939 logeerde ik een paar weken in Oegstgeest, bij de dichter Muus Jacobse, destijds de mentor van meerdere Jong Protestantse dichters. Deze vroeg mij of ik voorgesteld wilde worden aan Niek Verhaagen en ik voelde daar wel voor, met het gevolg dat Niek Verhaagen een weekend overkwam van Delft naar Oegstgeest. Het sloeg onmiddellijk aan tussen ons en wij hadden een paar onvergetelijke dagen. Ik nodigde hem uit om in Groningen te komen logeren en bezocht hem later in Delft.

In de eerste oorlogsjaren zagen wij elkaar geregeld en er ontstond een hechte vriendschap. Hij was klein van stuk, aan de gezette kant en blond. Hij bezat een opgewekte aard en een groot gevoel voor humor. Wanneer ik in financiële nood verkeerde of door liefdessmart gekweld werd, stond hij dadelijk klaar met de een of andere attentie, die hij mij, verpakt in de allerzotste troostverzen, toestuurde. In de oorlog trouwde hij en was als ambtenaar werkzaam. In die tijd schreef hij de meeste van zijn verzen en de kleine roman ‘Zonruiter’.

Na de oorlog had hij, als zovele anderen, behoefte aan werk dat hem meer gelegenheid zou laten voor zijn literaire arbeid en evenals de meesten van die ‘anderen’ maakte hij hier een vergissing. Vele uitgevers kochten in de oorlogsjaren, dikwijls op voorkeurloze wijze, links en rechts manuscripten op en dit bracht een groot aantal jonge, maar niet produktieve talenten in de waan dat het na de oorlog gemakkelijk zou zijn om van de pen te leven. Het bleek een illusie, ook voor Niek Verhaagen. Hij kwam in de journalistiek terecht die nog meer tijd van hem vergde dan zijn ambtenaarsbaan. Doordat ik intussen ook getrouwd was en vrij veel in het buitenland vertoefde, verslapte het contact enigszins, al bleven wij elkaar met een zekere frequentie schrijven en opzoeken. Hij werd meer en meer onverschillig voor de literatuur. Achteraf geloof ik dat dit maar een schijnhouding was, waarin hij van de nood een deugd trachtte te maken.

In de nazomer van 1948 woonde ik in Wassenaar en zag hem geregelder. Op een dag kwam hij mij vertellen dat hij veertien dagen met vakantie naar Turijn ging en hij beloofde mij vandaar een brief te zullen schrijven. Nog geen week later vond ik op een ochtend een rouwkaart in mijn bus, die mij zijn plotselinge dood, zo ver van huis, meldde.

Bron : Ab Visser Leven van de pen - Kruseman, Den Haag 1966

De danser

Een neger schenkt de vermouth in de glazen.
Wij drinken, Pit en ik, en walsen dan.
Zij ligt als speelgoed in de ronding van
mijn rechterarm en in de dans verwazen
de kleine, bruine borsten - ik verlang
van deze wilde nacht de laatste fase.
Ik leid haar circelend naar de oase,
een groepje palmen in de marmergang...

Een pluche loper en een schoen die kraakt.
Reeds ben ik van de razernij genezen...
Haast als een priester die gebeden prevelt
heb ik de wandling door de gang gemaakt...

Maar als zij opspringt uit de witte nevel
vang ik, weer duizelend, het warme naakt.

© Niek Verhaagen, De verboden vrucht (1941)

Geen opmerkingen: