vrijdag 24 februari 2012

uit het schetsboek geklapt

poëzienotities - george kettmann jr



Vanmorgen even op de boekenmarkt in het plaatselijke winkelcentrum wezen kijken, en zoals gewoonlijk weer met een klein stapeltje huiswaarts gekeerd, waaronder het hierboven afgebeelde boekwerkje over het leven en werk van George Kettmann Jr uit 1987.

George Wilhelm Kettmann, werd geboren op 12 december 1898 te Amsterdam en overleed op 10 februari 1970 te Roosendaal.

Kettmann werkte tot 1931 in de handelsfirma van zijn vader. Tijdens zijn militaire diensttijd debuteerde hij in 1918 met gedichten in Het Getij.

In 1928 verscheen zijn debuutroman De glanzende draad der goden bij de Wereldbibliotheek

Tot ongeveer 1932 wordt het werk van Kettmann gekenmerkt door de thematiek van de kunstenaar in een verburgerlijkte samenleving, waarin hij lijkt te zijn beinvloed door Oswald Spenglers cultuurpessimistische visie in Der Untergang des Abendlandes.

Vanaf 1932 komt Kettmann in nationaal-socialistisch vaarwater terecht en kiest hij voor een fascistisch daadkrachtig beleid. In zijn roman De oceaanvlucht van een olie-man (1933) geeft hij onder andere reeeds blijk van zijn nieuw verworven idealen.

Kettmann treedt in dienst van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) en wordt journalist bij het fascistische weekblad Volk en Vaderland. Hij richt tevens een nationaal-socialistische uitgeverij op: De Amsterdamsche Keurkamer.

Opnieuw gaat Kettmann poëzie schrijven, nu veel strijdbare poëzie waarin hij de ideeën van de NSB uitdraagt. Nog voor de oorlog verschijnen De jonge leeuw (1935) en Het erf aan zee (1938) en tijdens de tweede wereldoorlog Jong groen om de helm (1942) en Bloed in de sneeuw (1943). In 1944 verschijnt ook nog de novelle De verdrevene.

In 1942 had hij zich aangemeld bij de Nederlandsche SS en nog diezelfde zomer werd hij hoofdredacteur van het virulent antisemitische weekblad De Misthoorn.

Zijn radicale opvattingen brachten hem in conflict met Mussert en enkele maanden later werd hij geroyeerd als lid van de NSB. De rest van de oorlog bracht hij als ss-oorlogsverslaggever aan het Oostfront door.

Na de Tweede Wereldoorlog vluchtte Kettmann naar België, waar hij onder de naam Jan Warnsinck een nieuw leven trachtte te beginnen, maar in 1948 werd hij uitgeleverd aan Nederland en veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Tevens kreeg hij een publicatieverbod van tien jaar opgelegd.

In 1955 werd hij in vrijheid gesteld en al in 1956 verscheen zijn eerste naoorlogse publicatie De ballade van de dode Viking, een omvangrijk gedicht met onmiskenbare verwijzingen naar het nationaal-socialistische gedachtegoed. Ook uit zijn latere publicaties, zoals de dichtbundel Man vrouw kind (1969), bleek dat hij zijn oude idealen niet kon prijsgeven. De laatste jaren van zijn leven werkte Kettmann als corrector bij een Utrechtse drukkerij.

Onder het pseudoniem Jan van de Wolk vertaalde hij romans uit het Engels, Frans en Duits. In 1999 werden de nagelaten geschriften van George Kettmann door W. Huberts uitgegeven onder de titel Leven in tweespalt. Louis Ferron schreef er een inleiding bij.

Bronnen : dbnl & Zwaard van de geest: het bruine boek in Nederland 1921-1945 door Gerard Groeneveld

Over het feit dat Kettmann's werk na de oorlog zo goed als doodgezwegen is, hoeft niemand echt rauwig te zijn - zijn werk getuigd immers niet van een al te groot talent, maar vanuit historisch oogpunt blijft het echter wel degelijk interessant.

Voor het openen van een pdf bestand van zijn bundel Jong groen om olen helm : klikt men hier

donderdag 23 februari 2012

uit het schetsboek geklapt

poëzienotities - met de handen in het vuur

Vaak spreek ik mensen die er heilig van overtuigd zijn, dat ze zich nooit neer zouden leggen bij de wil van de Duitse bezetter. Anno 2012 knik ik beamend, voor wat het waard is. Want ergens blijft hetzelfde stemmetje door mijn hoofd spoken "ik zou er mijn handen maar niet voor in het vuur steken.

In maart 1943 stapten twee jongemannen binnen bij de Meldungsstelle van het SS- Ersatzkommando in Amsterdam. De één meldde zich als vrijwilliger, de ander bedacht zich op het laatste moment en ging weer naar huis. Ze waren allebei niet bijster politiek onderlegd – fascisme stond voor zoiets als avontuur – maar hun impulsieve beslissingen hadden verstrekkende gevolgen. De doorzetter van de twee, Johan Wilhelm van der Zant (later bekend geworden als de dichter Hans Andreus), diende zowel in Joegoslavië als aan het Oostfront en had na 1945 een hoop uit te leggen. Zijn vriend Bertus Swaanswijk (Lucebert) nam op het cruciale moment wel de juiste beslissing en wist het stigma van collaborateur te ontlopen.

Er zijn aanwijzingen dat Andreus hiertoe zou zijn overgegaan onder druk van zijn grootouders die lid waren van de NSB, maar dit blijft vooralsnog bij een aanname.

Of Andreus werkelijk bij gevechtshandelingen betrokken is geweest, in Kroatië of in de buurt van Leningrad, is onduidelijk. Hijzelf beweerde dat hij al gauw ongeschikt werd bevonden en alleen als koksmaatje heeft gefungeerd. Wel moet hij gewond zijn geraakt; in zijn gezicht zaten zwarte vlekjes als gevolg van granaatscherven. Na een jaar werd Andreus uit de Waffen-SS ontslagen met als argument dat hij op oneerlijke wijze tot dienst nemen was geprest.

Zijn ouders en enkele anderen hadden zich voor hem ingezet, echter zonder de rol van zijn grootouders te noemen.Veel blijft dan ook duister in deze zaak.

Na de oorlog moet Andreus nog terechtstaan, maar hij krijgt dan een officiële schriftelijke verklaring die hem van alle blaam zuivert en waarin staat dat hij onvrijwillig in dienst is gegaan. Maar het schuldgevoel bleef desondanks knagen.

donderdag 9 februari 2012

Stille getuigen

In het voorjaar van 1993 trof de Amsterdamse fotohistoricus Martin Harlaar in een zijkamertje van het fotografisch atelier op het hoofdbureau van politie in Amsterdam enkele honderden doosjes aan met in totaal circa zevenduizend glasnegatieven en lantaarnplaatjes. De foto's stamden merendeels uit de jaren dertig en veertig en vormden het min of meer vergeten historische archief van de Amsterdamse politie.

In een periode van vijf jaar heeft Harlaar samen met drie collega's het archief geinventariseerd, met als resultaat het boek Stille Getuigen (1998). Het boek bevat honderd foto's - van voertuigen, gebouwen en personeel van de politie, van verkeersongelukken, branden en van plekken waar een inbraak of misdrijf is gepleegd. Ook bevat het enkele onderzoeksfoto's van roemruchte moorden zoals die op Sara Beugeltas in 1934.


Op 27 augustus 1934 werd Sara Beugeltas (1926) vermist. Ze had met een vriendinnetje gespeeld op het Waterlooplein en was nadien in een pakhuis binnengegaan en nooit meer buitengekomen. Een dag later vond de Amsterdamse politie het levenloze lichaam van het seksueel misbruikte en gewurgde kind op de vliering van een bananenloods aan het Waterlooplein. De zaak sprak enorm tot de verbeelding van de Amsterdamse bevolking en leidde tot grote massahysterie. De dader was Emanuel Polak, een 21-jarige pakhuisknecht die eveneens van Joodse komaf was. Hij was al eerder in aanraking met het gerecht gekomen wegens kindermisbruik en zat in feite tijdens proefverlof toen hij deze tweede misdaad begin. De zaak leidde tot pleidooien in de pers waarin castratie van recidiverende geesteszieke lustmoordenaars werd bepleit, omdat Polak eerder tot tbr was veroordeeld.

Volgens het Algemeen Handelsblad van 28 augustus 1934 kwamen er die avond duizenden buurtbewoners op straat om de gearresteerde verdachte uit te jouwen. Verschillende politiemachten probeerden de volksmassa op een afstand te houden. Polak ontkende twee dagen lang iets met de misdaad te maken te hebben, maar bekende uiteindelijk op 30 augustus. Sara Beugeltas werd onder massale belangstelling begraven. Polak werd tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij stierf in 1964 in de Van der Hoevenkliniek in Utrecht. (wikipedia)

In 1995 schrijft Koos van Weringh een boek over deze zaak.


Vermoedelijke moord en zelfmoord aan de Keizersgracht maart 1943.


Sporen van een slagaderlijke bloeding, Tweede Van Swindenstraat Augustus 1927.

zaterdag 4 februari 2012



Mischa Hillesum (1920-1943), broer van dagboekschrijfster Etty Hillesum, wordt in zijn tijd beschouwd als het grootste pianotalent dat Nederland in lange tijd heeft gekend. Onder andere de dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg, roemt zijn spel. Enerzijds begaafd, anderzijds balancerend op de rand van krankzinnigheid, verovert Mischa Hillesum de harten van zijn publiek.

Wanneer de familie Hillesum op transport dreigt te worden gezet, bemoeien Mengelberg en de directeur van het conservatorium, Willem Andriessen, zich met de zaak. Zij schrijven de bezetter een verzoekschrift om het pianotalent voor Nederland te behouden. Maar Mischa weigert zijn familie alleen te laten. De Hillesums worden afgevoerd en geen van de familieleden overleeft de oorlog.

Jan Willem Regenhardt schreef de biografie van Mischa Hillesum. Bij het boek, verscheen ook een cd met de opnames die pianiste Marianne Boer van Mischa's composities maakte.

AVRO Klassiek maakte een reportage over het leven van de jonge musicus. Biograaf Regenhardt, musicologen Jet Schouten en Leo Samama en pianiste Marianne Boer komen aan het woord en schetsen zo een beeld van het betoverende talent van Mischa Hillesum.