dinsdag 6 augustus 2013

kibbutznotities (1)



Miriam bewoog zich voort op een driewieler, in verband met parkinson. Of in ieder geval een vorm daarvan, waar de doktoren maar moeilijk een fysieke reden voor aan wisten te voeren. Ze had de kampen overleefd, maar daar waren er meer van.

En elke dag reed ze met haar fietsmand vol met tupperware richting de eetzaal, waar ze die dan tot aan de nok toe vulde, met wat ze maar tegenkwam. Al dan niet gevolgd door kritische en afkeurende blikken.

Om vervolgens weer terug te keren naar haar kibbutzwoning, waar ze sinds jaar en dag samenwoonde met haar man, en met angsten waar ik wel nooit een duidelijk beeld van zal krijgen.

**

Op de kibbutz had je twee winkeltjes waar je als vrijwilliger je boodschappen kon doen. De een was vergelijkbaar met een kruidenier terwijl je bij de ander terecht kon voor fruit en zuivelproducten.

De laatste werd gerund door Ester. Die ooit in Praag geboren was en na de nodige omzwervingen zoals ze dat zelf noemde rond 1950 in Israël terecht was gekomen. Ik kwam daar dagelijks om een bakje yoghurt te kopen, maar bovenal voor de gesprekken. Waarin de omzwervingen, plaatsen werden, namen kregen, en dat er mensen waren, met gezichten, die je aan kon raken.
 
Die ik met me mee zou dragen alsof het mijn eigen herinneringen waren. En ergens zijn ze dat ook,

**

Even buiten de kibbutz lag de begraafplaats – als een eiland in het midden – omgeven door broccoli en andere gewassen en enkel door een smal zandpad met het leven verbonden – of wat daar voor door mocht gaan – op snikhete zomerdagen als deze.

Ik blijf me er echter over verbazen – dat ik er nooit eens heen ben gelopen. Vooral aangezien begraafplaatsen – doorgaans toch – een bijna onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit oefenen. Zelfs die in mijn geboortedorp, want hoeveel dichter kun je komen tot de essentie van de dood, als in de plaats waar je bent opgegroeid. Maar hier dus nooit

De reden daarvoor? Ik heb het altijd op de mogelijke aanwezigheid van slangen gehouden. Een overzienbare angst. Ik teken ervoor.

**

mijn gehele leven ben ik al gebiologeerd door bibliotheken – en al met al heb ik er dan ook de nodige van binnen gezien – waaronder een artis bibliotheek - een bibliotheca thysiana te leiden - die van het teylers museum - the trinity & marsh's library te dublin - the british library te londen, – maar toch kan geen van de bovenstaande instituten tippen aan de bibliotheek (annex schuilkelder) – waar ik in aanraking kwam met enkele van mijn favoriete schrijvers zoals jd salinger, james agee & henry miller (zoals ik hem nog nooit eerder gelezen had)

waar ik voor een periode van negen maanden iedere zaterdagochtend klokslag 10 voor de deur stond – popelend (wat me dan weer aan simon vinkenoog doet denken – maar dat is een ander verhaal) om mijn hand te leggen op de essays van orwell of the innocents abroad van twain

waar ik me ondanks het armoedige interieur – de vaak in slechte staat verkerende boeken – werkelijk geconfronteerd wist met de liefde voor het woord – zoals ik dat hoogstwaarschijnlijk nooit meer ervaren zal – zoals ik ook de oude ishmael nooit meer vanachter het volgestapelde bureau omhoog zal zien komen – om weer eens een nieuw pareltje uit de wereldliteratuur tevoorschijn te toveren – om me toe te vertrouwen – dat er nooit – maar dan ook echt nooit – een einde aan zal komen.


**

Met dezelfde soort permanent marker, waarmee ik nu mijn tekeningen vervaardig, schreef ik twintig jaar geleden mijn nummer in kledingstukken, Nummer vijftien als ik me niet vergis. En ergens in de kast moeten er vast nog wel enkele van deze gemerkte kledingstukken te vinden zijn. Je zou je bijna af gaan vragen wat er, on the end of the road, daadwerkelijk permanent zal blijken.

Voor de sokken en de onderbroeken had iedereen overigens zijn eigen linnen waszak. En geloof het of niet, ik ben daar dus nog nooit één sok kwijtgeraakt. Lang leve de waszak, lang leve de gründlichkeit.

Twee keer in de week werd de was van ons volunteers in alle vroegte naar de wasserette gereden om 's avonds weer netjes gevouwen en gestreken voor ons klaar te liggen. Weer een zorg minder. Zoals ons wel meer uit handen werd genomen. Werken, eten, lezen, zuipen, en indien er nog tijd overbleef slapen. (en ja – over bepaalde zaken praat je niet – die voer je uit) Meer hoefde we niet te doen, en ik kan niet ontkennen daar nog geregeld naar terug te verlangen.

Er is zelfs een moment geweest dat ik er serieus over nadacht om me daar te vestigen, oogkleppen aan te schaffen en me vast te klampen aan een overzichtelijk leventje, zonder al te veel gezeik, zonder al te veel gezeur. Maar het knagende stemmetje met zijn mantra over toekomst en zekerheden, deden me uiteindelijk anders besluiten. Vandaag de dag, zet ik geregeld vraagtekens bij die zekerheden, en vraag me dan ook meer dan eens af wat zoiets mag kosten.

**

Sterven kun je overal, dus ook in een beschermde omgeving als een kibbutz & dat gebeurde dan ook – doorgaans door ouderdom of ziekte – maar zo nu en dan – kwam ook de oorlog dichterbij dan gepland – in welke vorm dan ook.

Zo hoorde ik geregeld het verhaal over een oudere kibbutznik, die gedurende de golfoorlog, naar aanleiding van het alarm, haar toevlucht had gezocht in één van de schuilkelders, in paniek een gasmasker over haar hoofd had getrokken, maar door diezelfde paniek vergat het ademkanaal open te zetten. Waardoor ze uiteindelijk ergens in een hoekje gestikt moet zijn. Want zeuren doe je niet, en hulp vragen net zo min.

**

Geen opmerkingen: